Onderdrukking en verzet

Op eilanden als Texel en Terschelling waren wel degelijk mensen die zich met ondergronds werk bezig hielden. Het waren kleine groepjes verzetslieden. Zij hadden het moeilijk gezien het feit dat alles onder de neus van de Duitsers moest gebeuren. En dan waren er natuurlijk ook nog Duitsgezinde eilanders, soms buren of zelfs familieleden. Het plegen van openlijke verzetsdaden was nagenoeg onmogelijk. Daarvoor was geen speelruimte want men kon letterlijk geen kant op. Wel troffen verzetsgroepen aan het eind van de oorlog maatregelen om, als het moment daar was, het gezag over te nemen.

 

Het vasteland
Aan de vaste wal ging het er toch anders aan toe.  Ook daar was het kustgebied vanaf 1941 spergebied. Maar er was veel meer bewegingsvrijheid. De bewoners van Den Helder, Harlingen of Delfzijl konden nog gewoon naar Amsterdam, Leeuwarden of Groningen. Er was daarom ook meer ruimte voor afstand, weerzin of zelfs vijandigheid. Naarmate de oorlog vorderde, nam dit laatste toe in de vorm van verzet en ondergronds werk, zoals spionage voor de geallieerden en het verspreiden van gestencilde krantjes. Ondergronds werk vond overal plaats, zoals het belangrijke werk om onderduikers op te nemen en een schuilplaats te bieden. Sommigen verzamelden informatie over de Duitse verdediging, informatie die langs allerlei tussenpersonen richting Engeland werd overgeseind.

 

Mensen smokkelen
Heel belangrijk was het vervalsen van persoonsbewijzen en andere papieren zoals Ausweise. Het verrichten van verzetsdaden was natuurlijk andere koek en niet iedereen was daarvoor geschikt. Vanuit Delfzijl was de verzetsgroep ’t Zwaantje actief. Hun leider was dr. Oosterhuis die ook reder was van twee schepen. Daarmee smokkelden de groep mensen naar het neutrale Zweden en legden zij contacten met de Nederlandse consul, waardoor informatie het land in en uit kon worden gesmokkeld. Maar dergelijke verzetsgroepen waren heel kwetsbaar. In 1943 infiltreerde kapitein Jos Aben in de groep. Hij werkte voor de Duitse Sicherheitsdienst (SD) en verraadde de groep.

Illegale krantjes
In Den Helder beperkte het meeste ondergrondse werk zich tot het verspreiden van illegale krantjes, het laten onderduiken van mensen en het vervalsen van allerlei papieren. Maar er was ook een stoottroep actief: de stoottroep Den Helder Anna Paulowna. Begonnen in Den Helder was men door de Duitse evacuatiemaatregelen gedwongen uit te wijken naar Anna Paulowna. Daar groeide de groep heel snel van twintig man naar een veelvoud. Dat maakte haar kwetsbaar. Naast hulp aan onderduikers pleegde zij aanslagen.

 

Hulp aan onderduikers
Op 5 februari 1945 arresteerde de Hafenüberwachungsstelle op verschillende adressen twaalf leden van de groep. Op 17 februari werden als represaillemaatregel tien van hen gefusilleerd bij Halfweg. Hil Dirkzwager was één van hen, een voormalig majoor-ziekenverpleger bij de marine. Ten behoeve van de plaatselijke Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers zamelde hij vanaf begin 1944 gelden in, die onder meer werden gebruikt voor ondersteuning van marine slachtoffers. Aan de arts E. Loesberg verstrekte hij ten behoeve van de Ordedienst gegevens over militaire handelingen in de omgeving van Den Helder. In de herfst van 1944 sloot hij zich aan bij de Stoottroep Den Helder-Anna Paulowna. Naast gewapende groepen werden binnen die stoottroep ook een afdeling materiële en geneeskundige verzorging opgericht.