In zoeklicht en afweervuur

De Flieger Abwehr Kanonen of 'Flak'

Behalve de luchtverdedigingslinie met jachtvliegtuigen en radarstellingen van de Luftwaffe, werden vanaf de zomer van 1940 op de Waddeneilanden en langs de Waddenkust door de Duitse Kriegsmarine (oorlogsmarine) een reeks van luchtdoelartillerie batterijen en zoeklichten opgesteld. Deze hadden als primair doel de binnenvliegende en uit Duitsland terugkerende geallieerde bommenwerperformaties te bestrijden. Dit deden ze door gericht - met behulp van radar of zoeklichten - te vuren op individuele toestellen, of door hele formaties bommenwerpers in barrage vorm onder vuur te nemen. Daarnaast vingen Flak zoeklichten in het nachtelijk duister in hun lichtbundels ook individuele bommenwerpers, die vervolgens door patrouillerende nachtjagers werden bestreden.

 

De belangrijkste Marine Flak eenheid op de eilanden Vlieland tot en met Schiermonnikoog was de Marine Flak Abteilung 246. Op Texel en rond Den Helder waren andere Flak eenheden actief. Vanaf november 1940 was de M. Flak Abt. 246 operationeel op vier eilanden. Op Vlieland waren twee batterijen (3./M. Flak Abt. 246 batterie Vlieland West en 4./M. Flak Abt. 246 batterie Vlieland Ost), evenals op Terschelling (5./M. Flak Abt. 246 Batterie Terschelling West en 6./M. Flak Abt. 246 Batterie Terschelling Ost), op Ameland één (7./M. Flak Abt. 246 Batterie Ameland), net als op Schiermonnikoog (2./M. Flak Abt. 246 Batterie Schiermonnikoog). Het hoofdkwartier en de 1./M. Flak Abt. 246 Stabsbatterie waren in Harlingen ondergebracht. Op Texel en rond Den Helder stonden nog eens 11 Flak batterijen.


Geografisch overzicht van Duitse Flak eenheden in het Nederlandse Waddengebied. Hierop is te zien dat op de Waddeneilanden en in het gebied rond Den Helder in totaal 17 zwaar kaliber Flak batterijen stonden opgesteld. In iedere batterij stonden standaard vier kanonnen. (Coll. NIOD, 1945 - Kaart Duitse Artillerie in Nederland - CAD - Inspectie der Genie 1945 - 1955 doos 20 nr 11310)

Vrijwel alle batterijen waren uitgerust met vier stuks zwaar 10,5 cm kaliber geschut. Dit was de doorsnee van de granaten die werden afgevuurd. Met deze kanonnen kon rond 11 km verticaal en 17 km horizontaal worden geschoten. Ter afweer van directe luchtaanvallen op deze batterijen stonden er altijd enkele lichtere Flak kanonnen in de nabijheid. In Den Helder werd een grote commandobunker gebouwd, van waaruit de coördinatie voor de Marine Flak in deze regio plaatsvond; vanuit Harlingen werd de Flak verdediging van Vlieland tot en met Schiermonnikoog geleid.

Een 10,5 cm kanon in een draaibare betonnen geschutskoepel van de 4e batterij van de M. Flak Abt. 808 op De Mok, Texel. De witte ringen om de loop van het kanon geven het aantal door dit kanon neergeschoten geallieerde vliegtuigen aan. (Coll. Hans Nauta)

Sommigen luchtafweerkanonnen stonden opgesteld in een gestandaardiseerde betonnen bedding, soms ook in combinatie met een bunker. Dit zijn de zogenaamde Regelbauten, ontworpen door de Duitse Festungpionieren en gebruikt langs de gehele Atlantikwall. In de manier van bouwen was een grote diversiteit: soms werden deze betonnen beddingen voorzien van een stalen geschutskoepel, maar soms ook weer niet. Iedere Flak batterij werd voorzien van talloze bunkers en bunkertjes. De belangrijkste was voor de vuurleiding (de Flakleitstand), verder natuurlijk voor de voorraad granaten, manschappen, proviand, water, keuken, kantine, etc. De Kommandeur van de Flakabteilung zat in een Flagruko(Flak Gruppen Kommandostand). In Den Helder was dat de in de volksmond bekend geworden ‘Kroontjesbunker’ in de Grafelijkheidsduinen. In Harlingen werd zo’n betonnen kolos niet gebouwd en moest de staf het doen met een groot bakstenen gebouw. Deze bouwwerken zijn driekwart eeuw na de oorlog allemaal nog aanwezig en belangrijk oorlogserfgoed.

 

Daarnaast waren rondom de radarstellingen Tiger en Schlei, en bij de verdediging rond vliegveld De Vlijt op Texel, diverse stuks lichter kaliber Luftwaffe Flak gestationeerd. Zo stonden in de stelling Tiger op Terschelling aan het eind van de oorlog zes stuks 2 cm Flak ter verdediging tegen laagvliegende geallieerde vliegtuigen.

 

Tussen 1941 en 1944 werden door de Flak batterijen in het Nederlandse Waddengebied naar schatting 52 bommenwerpers bij nacht neergeschoten. Hieronder waren 13 toestellen die in samenwerking met nachtjagers in de sectoren Tiger, Schlei en Eisbär werden neergehaald. Tussen 1943 en de Bevrijding in mei 1945 was de Flak ook overdag actief tegen de Amerikaanse bommenwerper formaties die over het Waddengebied vlogen. Daarbij werden meerdere Amerikaanse zware bommenwerpers neergeschoten.

In zoeklicht en afweervuur. Een Britse bommenwerper wordt op Kerstavond 1940 boven de haven van Den Helder door een zoeklicht gevangen en door Flak bestookt. (Coll. Karl Köster).

Het wrak van de 44 Squadron Lancaster W4126, die, op een bombardementsvlucht naar Nienburg in de avond van 17 december 1942, door diverse marine schepen en acht verschillende Flak batterijen op Texel en in Den Helder in brand werd geschoten. Slechts één van de zeven man aan boord wist met zijn parachute uit het toestel te springen vlak voordat het om 18.43 uur bij De Westen (Den Hoorn) op Texel neerstortte en volledig uitbrandde. (Coll. Wim Govaerts)

24-25 februari 1942

Twee dubbele Flak en Nachtjagd overwinningen bij Terschelling

Ter illustratie van de samenwerking tussen de Duitse nachtjagers en Flak, maar tegelijk ook van hun concurrentiestrijd, vertellen we hier het verhaal van twee dubbele overwinningen bij Terschelling. In de nacht van 24 op 25 februari 1942 werden 23 Britse bommenwerpers uitgezonden om langs de Nederlandse Waddeneilanden mijnen af te werpen. Tussen 20.53 en 23.05 uur 'plantten' zij hun magnetische mijnen in de konvooiroute. Ter afweer van de mijnenleggers vlogen ongeveer tien Duitse nachtjagers patrouilles onder het oog van de radar stellingen in het Nederlandse Waddengebied. Daaronder waren in ieder geval drie Messerschmitt Bf110s van II./NJG2, die vanaf vliegveld Leeuwarden patrouilleerden.

 

Portretfoto van Oblt. Egmont Prinz zur Lippe-Weissenfeld, de Staffelkapitän (commandant) van 5./NJG2. (Coll. Wim Govaerts)

Twee mijnenleggers, beide Hampdens van 144 Squadron, keerden niet terug. Beide vielen ten prooi aan Oblt. Prinz zur Lippe-Weissenfeld, een Oostenrijkse Nachtjagd 'aas' van adellijke komaf die het commando voerde over 5./NJG2. Zur Lippe vloog die nacht onder leiding van de sector Tiger op Terschelling. Zijn eerste overwinning (en zijn 16e in totaal) was de AT194, die om 21.49 uur vanaf een hoogte van 300 meter in zee stortte ten noorden van Terschelling. Slechts 13 minuten later viel zijn tweede slachtoffer, de X2969, in zee in exact hetzelfde gebied; de nachtjager rapporteerde bij terugkomst in Leeuwarden dat hij de Hampden op een hoogte van 200 meter wist te raken, waarna het toestel in vlammen gehuld in zee verdween. Van de acht bemanningsleden zijn tot op heden nog zeven vermist; één vlieger spoelde aan op de Deense kust en werd in Lemvig begraven.

Flight Sergeant Lord Bruce Thomas Dundas, op de rug gezien, in de smalle cockpit van 144 Squadron Hampden X2969. Samen met zijn bemanning kwam deze Lord Dundas of Orkney in de X2969 om het leven op 24-25 februari 1942. Zij staan allen nog steeds als vermist te boek. (Coll. Andy Bird)

Een Marine Flak batterij op Ameland, de 7./M. Flak Abt. 246, claimde beide toestellen ook te hebben neergehaald. In het Oorlogsdagboek van de M. Flak Abt. 246 staat dit gedetailleerd beschreven:

 

Ameland. 21.25 – 23.02 uur alarm. Om 21.42 uur beschieting van een vijandelijke machine ten noorden van Ameland, die uit oostelijke richting kwam aangevlogen, met 41 granaten van 10,5 cm. Hoogte 2000 – 700 meter. Afstand 4,9 – 4,2 – 9,5 kilometer. Doelwit maakte een bocht naar het noorden, waarna een vuurgloed boven de wolken zichtbaar werd en het vliegtuig met felle vlammen om 21.43 uur in zee stortte. Om 22.03 uur beschieting van een tweede vijandelijke machine ten noorden van Ameland met 20 granaten van 10,5 cm. Hoogte 1000 – 800 meter, afstand 7,0 – 9,6 kilometer. Er werd een vuurgloed waargenomen die om 22.04 uur in het water viel.

 

Dezelfde Flak batterij nam tijdens de alarmperiode nog drie andere Gardeners onder vuur, zonder daarbij treffers waar te nemen.

 

Het is niet bekend of Zur Lippe een deel van de 'buit' kreeg toebedeeld, wél is bekend dat de Flak batterij op Ameland op 26 maart en 16 juni 1942 beide Abschüsse officieel van hogerhand kreeg toegekend. In het Duitse militaire systeem werd concurrentie tussen verschillende krijgsmachtonderdelen aangemoedigd - zo streden de Nachtjagd en de Flak in veel gevallen hevig om het toegekend krijgen van het neerschieten van een bepaalde bommenwerper of mijnenlegger. Het lijkt er in het geval van 24-25 februari 1942 op dat de Marine Flak uiteindelijk aan het langste eind trok.

Een Stirling bommenwerper wordt geladen met zes 1500 pond zware magnetische mijnen, die aan de kop voorzien zijn van parachutes. (Coll. S.A.A.)

21-22 januari 1943

Kriegsmarine Flak en nachtjagers halen zes 'tuinierders' en een bommenwerper neer in het Waddengebied

In de nacht van 21 op 22 januari 1943 vond een standaard Britse Bomber Command operatie in de middenfase van de luchtoorlog plaats. 82 toestellen werden uitgezonden om tussen 19.37 en 20.03 uur Essen te bombarderen, terwijl zeventig vliegtuigen tussen 18.10 uur en 19.43 uur enkele honderden magnetische mijnen in de scheepvaart routes langs de Waddeneilanden dropten. Vier Lancasters keerden niet terug van Essen en zes van de Gardening operatie.

 

Alhoewel er die nacht een volle maan was, kon de Duitse Nachtjagd door zware bewolking, regen en slecht zicht langs de bommenwerper vliegroutes geen echte vuist maken. Slechts een tien- tot vijftiental nachtjagers patrouilleerden onder geleiding van grondradars tegen beide strijdmachten. Deze wisten in het Waddengebied een bommenwerper en een mijnenlegger neer te halen; Flak vernietigde daarnaast in slechts drie kwartier tijds vijf 'tuinierders'. 

Een 8,8 cm Flak kanon in actie bij nacht. (Coll. Horst Jeckel)

Het eerste slachtoffer van de Flak was Wellington HE410 van 466 Squadron. Deze werd tussen 18.00 en 18.06 uur bij Terschelling onder vuur genomen door de 5e batterij van de M. Flak Abt. 246 (Terschelling-West) en zette daarop aangeschoten koers naar het Friese vasteland. Het werd nogmaals door Flak geraakt en maakte om 18.20 uur bij Wirdum een noodlanding, waarbij één vlieger de dood vond. 17 minuten later werd een tweede Wellington, de BK432 van 429 Squadron, door Flak van Stab M. Flak Abt. 246 bij Harlingen getroffen en explodeerde in de Waddenzee bij Roptazijl. Om 18.58 uur volgde een derde Wellington (de BJ966 van 420 Squadron of de X3873 427 Squadron) die bij Borkum in een zoeklicht werd gevangen en met Marine Flak treffers ten noorden van dit eiland neerstortte. Een kwartier later werd een Halifax van 76 of 158 Squadron bij Wangerooge door Flak neergehaald. Tot slot werd een tweede Halifax van 76 of 158 Squadron om 18.45 uur bij Borkum in een zoeklicht gevangen en kwam direct onder Flak vuur te liggen. Een minuut later werd deze ook door de nachtjager Hptm. Prinz zur Lippe-Weissenfeld, die in de sector Jaguar patrouilleerde, aangeschoten en verdween in zee bij Borkum. Alle 30 vliegers aan boord van deze vijf mijnenleggers sneuvelden; slechts drie van hen hebben een bekend graf.

Uffz. Georg 'Schorsch' Kraft en zijn radio/radar man Gefr. Erich Handke vlogen deze nacht vanaf vliegbasis Leeuwarden pas hun derde operationele missie, zoals Handke zich herinnert:

"We waren het tweede jachtvliegtuig van de eerste patrouilles die de lucht in gingen; de eerste machine was al richting Tiger (Terschelling) gevlogen. Schorsch ging alvast in zijn cockpit zitten, klaar om op te stijgen; ik bleef bij de telefoon en wachtte op verdere orders. Hptm. Ruppel (de hoofd grondleidingsofficier van Noord-Nederland) gaf ons het bevel naar de radar zone Hering (bij Medemblik) te vliegen, en wees ons een prima startbaan toe. Maar toen ontvouwde zich een echt drama: eerst sloegen de motoren niet aan, toen raakten beide accuwagens en onze boordaccu's leeg, totdat uiteindelijk toch één van onze motoren aansloeg. Door al dit gedoe verloren we minstens zes minuten. Toen we eindelijk uit de hangar kwamen rollen was het bevel om op te stijgen ingetrokken, maar dat hadden we niet gehoord. Normaliter nam de piloot, zodra hij begon te rollen richting start, altijd contact op met de controletoren om de lichten van de startbaan aan te laten zetten. Dat lukte dit keer niet omdat onze boordaccu nog leeg was, en het tot na het opstijgen zou duren voordat de generatoren in ons vliegtuig kracht zouden kunnen leveren.

 

En zo kwam het dat we in het pikkedonker, zonder toestemming en zonder contact met de controletoren opstegen, vanaf de verkeerde startbaan, en zes minuten te laat (om 18.53 uur)! Tot overmaat van ramp bleken de kabels in de vliegerhelm van Schorsch niet te zijn aangesloten. Het lukte de eerste drie minuten dus niet om met elkaar te praten, totdat ik merkte wat er fout zat en hem dit toeschreeuwde. Toen pas kon ik contact leggen met de controletoren; die waren stomverbaasd dat we überhaupt in de lucht waren. Een minuut later besloot Hptm. Ruppel dan maar dat we een patrouille in de sector Salzhering (Den Helder) moesten vliegen.

 

Omdat we nog groentjes waren wisten we even niet meer wat we nu moesten doen

Eenmaal in Salzhering lukte het met veel moeite, via de korte golf frequentie, om radiocontact met de gevechtsleider van deze sector te krijgen. We werden op koers gezet om een terugvliegend vijandelijk toestel te onderscheppen, maar we verloren al snel het contact met de grondleiding omdat de Tommies onze radiofrequentie stoorden. Zo ging de eerste onderschepping verloren. Ik maakte bovendien een fout de transformator in mijn Lichtenstein boordradar direct aan te zetten, zonder eerst de buizen op te laten warmen; zo was mijn radar voor de rest van de nacht uitgeschakeld. Gelukkig vloog er nog een Brits toestel door onze sector en dit keer lukte het mij, met grote moeite, de radioverbinding met de grondleiding open te houden, ondanks de vijandelijke storingen. Er scheen een volle maan en het zicht was ongeveer anderhalve kilometer, dus het verlies van onze boordradar was geen complete ramp. We werden bovendien prima geleid vanaf de grond. Omdat de vijand op een hoogte van 6000 meter vloog besloten wij op 5800 meter te gaan vliegen. Zo kreeg Kraft zichtcontact met de vijand op ongeveer twee kilometer voor ons uit. Hij bleek echter 200 meter lager dan wij te vliegen, wat betekende dat de grote Würzburg radar in Salzhering een afwijking van ongeveer 400 meter had, iets wat we later vrijwel nooit meer meemaakten. Bovendien vloog de Tommy een zigzagkoers en wisselde constant van hoogte. We vlogen er volgas op af.

 

Langzaam maar zeker konden we het silhouet van een viermotorige bommenwerper onderscheiden. Omdat we nog groentjes waren wisten we even niet meer wat we nu moesten doen, hoe we de Tommy moesten besluipen, en maakten daarom alle mogelijke beginnersfouten die je maar kunt bedenken. In plaats van hem vanuit een schuine hoek of van de zijkant te naderen vlogen we recht op z'n achterkant af. Gezien het goede zicht had de staartschutter ons al lang moeten hebben opgemerkt, maar mogelijk was hij door elkaar geschud en beroerd geworden door het constante zigzag vliegen. Hoe het ook zij, we kwamen dichtbij zonder te worden gezien. Ik was trouwens ook vergeten de verwarming aan te zetten en een koers te bepalen voor na onze aanval. We identificeerden de vijand als een Lancaster.

 

Toen we ongeveer 200 meter onder de Lancaster vlogen, trok Schorsch veel te snel op. Uiteindelijk vuurde hij van een afstand van 300 meter, zonder hem vol te raken - hij had de kanonknop niet ver genoeg ingedrukt en schoot daardoor alleen maar met vier machinegeweren. Nu was de Lancaster staartschutter natuurlijk wakker geschud en schoot terug, maar zijn vuur vloog over ons heen omdat de bommenwerper op hetzelfde moment met een steile duikvlucht wegdook. Schorsch dook er direct achteraan en bleef vuren. Nu drukte hij wel hard op de kanonknop, waardoor die ook meededen. Daardoor explodeerde de rechtervleugel van de Lancaster, maar een seconde later werden we opgeslokt in een wolkenbank die vanuit het westen was binnengedreven. Zo verloren we de brandende bommenwerper uit zicht, mede ook omdat we nu de handen vol hadden met onszelf

ik werd ondertussen achterin alle kanten opgeslingerd - Dat maakte me doodsbang

In de steile duikvlucht was onze kunstmatige horizon over de kop gegaan, waarmee we ons belangrijkste blindvlieginstrument hadden verloren. Omdat we onze duik in de wolken ook niet goed hadden ingeschat verloren we heel snel 2000 meter aan hoogte. Pas op een hoogte van 3400 meter ging onze machine uit zichzelf weer horizontaal vliegen, nog steeds in de wolken. We vlogen daarop enkele minuten steeds in stapjes omhoog, voordat Schorsch het toestel eindelijk weer onder controle kreeg; ik werd ondertussen achterin alle kanten opgeslingerd. Dat maakte me doodsbang - we waren boven zee, 40 kilometer uit de kust. Schorsch had het ook helemaal gehad. Uiteindelijk checkten we of beide motoren het nog deden en bedachten we hoe we aan de grondleiding gingen uitleggen dat we op een vijandelijk toestel hadden geschoten zonder hem te hebben neergehaald. Er was niks ergers dan aan Hptm. Ruppel te moeten melden dat we alleen een 'contact met de vijand' hadden gehad. Ik kondigde uiteindelijk maar over de radio aan: 'aanval beëindigd', en 'koerier in gordijnen' (vijandelijk vliegtuig in de wolken). Op de grond, zo hoorden we achteraf, begrepen ze echter dat ik meldde: 'koerier uitgeschakeld'.

 

Toen we naar de thuisbasis terugvlogen voelden we ons zo beroerd dat we bijna niet durfden te landen. Terug op de grond (om 20.37 uur) wilden we het liefst door de grond zakken en in het niets verdwijnen, maar de bus arriveerde al snel om ons op te pikken. We dachten: 'godver, nu krijgen we de wind van voren', maar daar kwam niks van. We waren nog maar net in de controletoren gearriveerd toen Majoor Lent en Hptm. Ruppel op ons af kwamen en ons feliciteerden met onze eerste overwinning! We waren compleet sprakeloos, totdat we hierover uitleg kregen. Majoor Lent had, 20 minuten voordat hij zelf zijn 50e nachtelijke overwinning zou behalen, 'onze' Tommy in vlammen gehuld uit de wolken zien duiken en in zee zien storten. Bovendien werd dit bevestigd door observaties vanuit de sector Hering. Natuurlijk waren we erg opgelucht en blij. We kregen voor onze eerste overwinning het IJzeren Kruis Tweede Klasse uitgereikt door onze commandant. We hadden hiervoor 80 kanongranaten en 1250 machinegeweerkogels verbruikt."

Fw. Erich Handke. (Coll. Melvin Brownless)

Het zou uiteindelijk toch nog tot 24 september 1944 duren voordat de bemanning Kraft/Handke hun eerste overwinning officieel kregen toegekend. Georg Kraft was toen al ruim 13 maanden dood; hij sneuvelde in augustus 1943. Hun tegenstander was Lancaster W4340 van 103 Squadron die op de terugweg van Essen om 19.52 uur 40 km ten noorden van Den Helder in zee verdween; haar bemanning van zeven man is tot op heden vermist. Majoor Helmut Lent, de commandant van Kraft en Handke, schoot om 20.11 uur in de sector Schlei (Schiermonnikoog) een Wellington mijnenlegger neer, die op 30 km ten noorden van Schiermonnikoog in zee neerstortte. Ook deze complete bemanning staat als vermist te boek. Het was weer een bloedige nacht geweest in het Waddengebied.

Slachtoffer van Marine Flak. Tijdens een mijnlegoperatie in de nacht van 18 op 19 februari 1942 werd 420 Squadron Hampden AD915 door zoeklichten op Borkum gegrepen en door de 6e batterij van de M. Flak Abt. 216 op dat eiland aangeschoten. Het maakte om 22.05 uur een mislukte noodlanding op het Noordzeestrand van Schiermonnikoog, waarbij twee van de vier bemanningsleden het leven lieten. (Coll. Wijb-Jan Groendijk)

19-20 september 1943

De Halifax bij het havenhoofd van Harlingen

Om 26 minuten na middernacht op 20 september 1943 vloog de Halifax DG252 van 138 Squadron op lage hoogte uit noordelijke richting komend op de haven van Harlingen aan. 138 Squadron voerde speciale opdrachten uit; de DG252 had vermoedelijk als taak wapens voor het Nederlandse Verzet te droppen. De Halifax vloog regelrecht een wespennest binnen: 11 minuten eerder was het alarm van de luchtafweer in Harlingen afgegaan omdat het geluid van Britse vliegtuigmotoren in de buurt was opgevangen en de Duitse Marine autoriteiten hadden daarom voor de zekerheid de Flak stellingen in Harlingen in paraatheid gebracht. De volgende dag werd het gevechtsrapport door de lichte Flak eenheden van de Marine Flak Abt. 246 in Harlingen opgemaakt: 

“Er was een volle maan en helder zicht tot 5 km. Het vliegtuig werd onmiddellijk als een vijandelijke viermotorige Halifax herkend, om 00.27 uur door zoeklichten van de tactische stelling nr. 4/25/101 en 4/25/102 opgepikt en door de tactische stelling nr. 4/5/1 met 20 granaten van 2 cm beschoten. De schoten lagen goed op het doel: treffers in de cockpit van de bommenwerper werden opgemerkt. Er kwam een rookpluim uit het toestel, dat sterk aan hoogte verloor, met zijn linkervleugel in botsing kwam met de kop van het havenhoofd en ongeveer 50 meter ten noorden hiervan om 00.28 uur onder een vlakke hoek in het water neerstortte en in stukken uiteen brak. Na ongeveer 4 minuten verdween het toestel onder water.

 

Tijdens de beschieting vuurde het vijandelijke toestel op de zoeklichtstelling 4/25/101. Deze werd niet geraakt; de kogels sloegen vóór de stelling in, en niemand raakte gewond. Een havenbewakingsschip en een tolschip voeren direct naar de plek waar het vliegtuig was neergestort, deze werd gemarkeerd door twee drijvende rubberbootjes. Eén van deze rubberbootjes en een groot aantal wrakstukken werden geborgen. De rubberboot zelf was leeg. Rond 8 uur ‘s ochtends werd een drijvend lijk in de buurt van de plek van neerstorten gevonden." (Dit was de navigator F/O James Brown).

 

Op 27 september 1943 werd hieraan nog toegevoegd:

 

“De precieze plek van neerstorten van het vijandelijk vliegtuig is vastgesteld. Een duiker uit Wilhelmshaven heeft een deel van de vliegtuigromp geborgen; hierin bevonden zich grote hoeveelheden propaganda materiaal, wat door de Luftwaffe voor verder onderzoek is meegenomen. In de komende weken zullen de overige vliegtuigwrakdelen worden geborgen.”

Pilot Officer George A. Berwick DFM, de 26-jarige boordwerktuigkundige van 138 Squadron Halifax DG252 samen met zijn vrouw Elizabeth (Betty) Berwick. (Coll. Sandra Uden, via Kelvin Youngs/ aircrewremembered.com)

S/Ldr Wilkin en zijn vier man tellende bemanning, allen hoog onderscheiden veteranen, kwamen om het leven bij het havenhoofd van Harlingen. De navigator F/O James Brown werd in Harlingen begraven, de Canadese piloot Richard Pennington Wilkin spoelde half oktober 1943 aan op Terschelling en werd begraven in West-Terschelling. P/O George Alfred Berwick (de boordwerktuigkundige) werd bij Pietersbierum gevonden en aldaar ter aarde besteld, en F/O Hugh Burke (radiotelegrafist) spoelde aan op de zeedijk van Ameland ten zuidwesten van Nes, waar hij op 11 oktober 1943 te ruste werd gelegd. Alleen de staartschutter F/Sgt Albert Hughes heeft geen bekend graf en staat als vermist te boek.

Situatiekaart van het neerschieten van 138 Squadron Halifax DG252 op 19-20 september 1943 in de haven van Harlingen door de 1. M. Flak Abt. 246. Dergelijke situatiekaarten werden standaard en minutieus opgemaakt door de neerschietende eenheid en gebruikt als bewijslast, om zo later door de Duitse autoriteiten een overwinning toegekend te kunnen krijgen. (Coll. BA/MA, RM122-413)

Een Halifax bommenwerper, het type toestel dat bij Harlingen werd neergeschoten. (Coll. Tony Hibberd)

Het vergeten verhaal van het Waddengebied