Zand erover, was de gedachte vaak over al die bunkers toen de oorlog gelukkig voorbij was. De laatste jaren groeit echter het besef van de historische waarde. In plaats van ze weg te moffelen, is er belangstelling voor de verhalen en de zichtbare herinneringen. Bunkers worden daarom weer uitgegraven en informatie opgediept. Jort Spanjer vertelt wat daar op Terschelling bij kwam kijken.
Omdat er aan van alles een tekort was, werden er bunkers gesloopt voor het materiaal. Andere bunkers kregen een nieuwe functie. Op Terschelling zijn er bijvoorbeeld enkele in gebruik als zomerhuisje of opslag, de Folkshegeskoalle heeft bunkers in het bos bij Hoorn omgebouwd tot eetzaal en slaapkamers en jongeren ontdekten bunkers als spannend jeugdhonk. Toch werden vanwege nare herinneringen en veiligheid de meeste dichtgegooid, soms ook dichtgemetseld en daarna bedekt. Verder deed de tijd zijn werk. Er waaide steeds meer zand overheen, er groeiden planten of bomen op. Of de betonnen bouwsels verzakten, braken, of kwamen vanuit de duinen op het strand en uiteindelijk in zee terecht.
Een jaar of tien geleden was er op Terschelling een ommekeer. “Een aantal mensen bedacht dat het eigenlijk zonde is om er niets mee te doen. Het is toch een deel van onze geschiedenis”, zegt Jort Spanjer. Hij was een van die mensen en is tegenwoordig voorzitter van de Stichting Bunker Behoud Terschelling. Het resultaat is Bunker Museum Terschelling, bij de Tigerstellung. Dit is het grootste van Terschellings bunkercomplexen. Niet bij zee, maar in het bos een eindje buiten het dorp West-Terschelling.
Daarvoor is veel werk verzet. Ten eerste overleg en regelwerk, om concrete plannen te maken en om geld, toestemming en mensen bij elkaar krijgen. “Ook wilde terreineigenaar Staatsbosbeheer weten of het serieus was en er geen rotzooi van zou komen.” De Tigerstellung heeft een oppervlakte van 7 hectare. Daarvan heeft de stichting ongeveer 3,5 hectare in erfpacht gekregen. “We hebben geluk dat het net niet in Natura 2000-gebied ligt.”
Vervolgens zijn bomen van gebouwen verwijderd en is grond verplaatst om de eerste bunkers vrij te graven. Begonnen met shovel en graafmachine, werd het uiteindelijk handwerk om zand en puin uit de bunkers te halen. “Met mayonaise-emmers van 10 liter”, vertelt Jort Spanjer. Geweldig vindt hij het, hoe enthousiast vele ‘schatgravers’ hebben meegewerkt. Vooral de jongens die zich voorheen stiekem een weg in de bunkers groeven en nu de meest fanatieke vrijwilligers zijn.
Echte schatten kwamen niet tevoorschijn, of het moet de verroeste Skoda zijn die in delen werd aangetroffen. Die bleek op de wal geconfisqueerd en naar Terschelling overgebracht. “En er werden een muurtekening en muurdecoratie aangetroffen. De tekening is ingelijst maar verder was alles al helemaal gestript. Er was wel heel veel kippengaas, het camouflagenet van de Duitsers.”
Het uitgraven duurde een paar maanden per bunker. Daarna volgden zaken als schoonmaken, herstelwerk, schilderen, het opnieuw aanleggen van het elektriciteitsnet en bij de ingerichte bunkers ook verwarming en airco. “Anders zit alles zomaar onder de schimmel.” Ook zijn waar nodig veiligheidsmaatregelen aangebracht.
Het vergde flink wat speurwerk om erachter te komen hoe de bunkers waren ingericht en wat zich er heeft afgespeeld. Niemand mocht er komen, er waren landmijnen en prikkeldraad. “Mijn vader moest er tijdens de bezetting iedere dag met zijn paard en wagen naartoe voor materiaalvervoer, maar heeft nooit iets kunnen zien. Het was allemaal strikt geheim. De enige eilander die eens naar binnen is geweest, was een elektricien die een klus moest komen doen.” Uit kaartmateriaal, foto’s en archieven is allerlei informatie gehaald. De laatste tijd wordt de aandacht meer verlegd naar de verhalen over de eilanders zelf.
“ We hadden de originele Duitse firma gevonden, maar die wilde zich er niet aan branden ”
Er is ook veel tijd besteed aan zoeken naar authentieke spullen. Meubilair en bakelieten schakelaars, maar ook bijvoorbeeld de vier grote glasplaten in de commandobunker Bertha. Op de ‘Seeburgtisch’ werden van onderaf met rode en groene lampjes de bewegingen van vliegtuigen op een kaart geprojecteerd. Er waren slechts scherven van over. “Het kostte best moeite om ze opnieuw te laten maken. We hadden de originele Duitse firma gevonden, maar die wilde zich er niet aan branden.”
Al die inspanning heeft geleid tot een museum met veel bezoekers en waardering. Financieel is dat mogelijk dankzij kaartverkoop, donaties en subsidies zoals van provincie, gemeente en het Waddenfonds. “Ook onze cultuurhistorische vereniging ‘Schylge myn Lântse’ heeft ons enorm gesteund.” Daarnaast zijn de bevlogen vrijwilligers onmisbaar; eilanders en mensen van de wal. Het zijn er zo’n 75, voor onder meer organisatie, graven, rondleidingen en onderhoud. “We hebben ook een lijst met wensen en werkzaamheden. In goed overleg beslissen we wat we aanpakken.” Het graven naar het verleden en het ontwikkelen van het museum gaat ondertussen namelijk gewoon door.